Bouw van wortels

Wortels zijn belangrijk voor het opnemen van water met voedingsstoffen. Je kunt twee soorten wortelstelsels onderscheiden:

* Bijwortels, waarbij de wortels allemaal even dik en lang zijn en in een krans groeien (bijvoorbeeld een graspol en hennep)
* Een hoofdwortel met zijwortels, waarbij de hoofdwortel dik en lang is en recht naar beneden groeit (bijvoorbeeld een winterpeen).


Een plant gebruikt zijn wortels om water en de voedingsstoffen op te nemen. Dat doet hij met de wortelharen, die aan de uiteinden van de wortels zitten. Het opgenomen water wordt naar de hout- en bastvaten getransporteerd. Deze vaten liggen in het midden van de wortel. Samen worden ze ook wel de centrale cilinder genoemd. De buitenste laag cellen van de centrale cilinder heet endodermis. Buiten de centrale cilinder liggen de parenchymcellen. Parenchym wordt ook wel steunweefsel genoemd. De buitenste laag cellen van de wortel heet epidermis. De wortelharen zijn uitgegroeide epidermiscellen.

In de winter sterven veel planten bovengronds af, maar de wortels blijven in leven. In deze wortels wordt dan reservevoedsel bewaard zodat de plant in de lente weer uit kan groeien.






Functie van wortels

Hennep neemt via de wortels water en zouten op. Dit geldt ook voor alle andere planten, struiken en bomen. Het transport van het water en de voedingsstoffen loopt door hout- en bastvaten van de wortels naar de bladeren. Een plaatje van de doorsnede van een wortel kan je vinden op 'bouw van wortels'.

Als hennep water en zouten uit de grond opneemt, worden deze voedingsstoffen via de wortelharen naar de hout- en bastvaten getransporteerd. De zouten worden door de endodermiscellen actief naar de centrale cilinder getransporteerd. Er ontstaat een hogere concentratie zouten in de cilinder dan daarbuiten. Zo komt een sapstroom op gang.

Door de grote concentratie aan zouten in de cilinder, stroomt er vervolgens water naar de cilinder toe. Dit is een passief proces (het kost de plant geen energie) dat osmose wordt genoemd. Deze vaten brengen het water en de zouten vervolgens naar de stengel en bladeren.

Bij osmose stroomt het water door een semipermeabel membraan. Er treedt dan een netto waterverplaatsing op van de oplossing met de laagste concentratie naar de oplossing met de hoogste concentratie. Hierdoor daalt de concentratie van deze laatste oplossing. Doordat er bij de oplossing met de laagste concentratie water weggaat, stijgt de concentratie van deze oplossing.

Als de hennepplant niets doet zouden de concentraties uiteindelijk gelijk worden. Hierdoor zou de sapstroom stilgelegd worden. Door actief transport van zouten naar de centrale cilinder blijft het concentratieverschil bestaan. Het water blijft dus naar de centrale cilinder stromen. De sapstroom kan zo blijven bestaan.

Om te voorkomen dat het water met de opgeloste zouten terugstroomt zitten er in de celwanden van de endodermiscellen kurkbandjes. Deze worden de bandjes van Caspary genoemd (vernoemd naar diegene die ze ontdekt heeft). Deze kurkbandjes zitten alleen in de wanden die loodrecht op de schorscellen staan. Doordat het water nu niet terug kan stromen stijgt de druk in de houtvaten. Dit verschijnsel heet worteldruk. De bijdrage van deze worteldruk is niet zo groot.

Voor het grootste deel komt de opwaartse sapstroom tot stand doordat water verdampt uit de bladeren. Water verdampt uit de bladeren wanneer de huidmondjes van de bladeren openstaan en de concentratie water in de lucht lager is dan in de luchtholtes van het blad. Door deze verdamping verplaatst het water uit de houtvaten zich naar boven om de plek van het verdampte water in te nemen. Dit kan plaatsvinden door de capillaire werking. Door de capillaire werking van de vaten wordt het water 'omhoog getrokken'. Doordat de houtvaten heel erg nauw zijn, zijn de cohesiekrachten en de adhesiekrachten samen groter dan de zwaartekracht. De sapstroom komt dus op gang door verschillende processen.

Peace